Project

1H4F – Risico Vogelgriep: relatieve rol van insleeproutes en bioveiligheid op en rond het pluimveebedrijf

Deze PPS maakt deel uit van de roadmap ‘Strategische aanpak vogelgriep’. De Roadmap is een initiatief van de pluimveesector, het ministerie van LNV en de Dierenbescherming. De looptijd van het PPS-project is 2 jaar. Partners binnen deze PPS zijn Wageningen Bioveterinary Research (projectleider), de Faculteit Diergeneeskunde en Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht, Royal GD en Sovon Vogelonderzoek Nederland.

Virusintroductie structurele dreiging

Sinds 2014 zijn gedurende drie herfst-winter perioden uitbraken geweest met verschillende vogelgriep (hoog-pathogene aviaire influenza) virussen. Al het pluimvee was binnen gehuisvest in Nederland vanwege een ingestelde ophokplicht en het is tot nu toe onduidelijk gebleven hoe het virus toch bij het pluimvee in de stal heeft kunnen komen. Vogelgriepvirussen zijn afkomstig van besmette wilde vogels die het virus via de mest uitscheiden en daarmee de omgeving in de buurt van pluimveebedrijven kunnen contamineren. Hierdoor is virusintroductie op pluimveebedrijven een structurele dreiging, ook als het pluimvee binnen is gehuisvest. Het verbeteren van de bioveiligheid om het risico op virusintroductie in de stal vanuit de gecontamineerde omgeving te minimaliseren is aangemerkt als een prioriteit in de roadmap ‘Strategische aanpak vogelgriep’.

Onderzoekslijnen opgezet

Het doel van dit onderzoek is om voor verschillende typen pluimveebedrijven concrete handvatten op te leveren om tot effectieve en gerichte verbeteringen in de bioveiligheid te komen. Daartoe zijn twee onderzoekslijnen opgezet:

a) Identificeren van zwakke punten in de hygiënische verdedigingswal van verschillende soorten pluimveebedrijven en toetsen van de effectiviteit van verschillende verbetermaatregelen; 

Bioveiligheidsmaatregelen zijn erop gericht om introductie van dierziekten op het bedrijf te voorkomen en om verdere verspreiding binnen het bedrijf en naar anderen bedrijven na introductie in het bedrijf te reduceren. Er kunnen verschillende zones op en rond het pluimveebedrijf worden onderscheiden, die terug te voeren zijn op het algemene principe van schone weg – vuile weg, zoals te zien is in de volgende schematische figuur.

Bioveiligheid-plaat.jpg

Bioveiligheidsmaatregelen consequent toepassen

Er zijn goede bioveiligheidsplannen beschikbaar binnen de pluimveeindustrie, maar de consequente toepassing van de maatregelen is variabel in de praktijk. De pluimveehouder zelf (en zijn personeel) is waarschijnlijk de belangrijkste en kritische factor in het welslagen om consequent bioveiligheidsmaatregelen te blijven toepassen op het pluimveebedrijf. De European Food Safety Authority (EFSA) heeft recent o.a. nadrukkelijk gewezen op de noodzakelijke aanwezigheid van een hygiënesluis met een duidelijke barrière tussen schoon en vuile weg gedeelte: in de sluis wisselen van kleding, schoeisel, handen wassen, stal-specifieke kleding en schoeisel gebruiken en voor en na gebruik kleding en schoeisel reinigen. Ook ongediertebestrijding is een kritisch punt, omdat muizen en ratten gecontamineerd materiaal de stal in kunnen nemen aan hun vacht en poten. 

In dit onderzoek wordt getracht zwakke plekken in de bioveiligheid en mogelijke insleeproutes in kaart te brengen en effectiviteit van verbetermaatregelen te testen. Deze kennis maakt ontwikkeling van structurele oplossingen mogelijk en zal de pluimveehouders en andere sectorpartijen stimuleren de maatregelen consequent toe te passen. 

b) Wetenschappelijk gefundeerde schatting van de relatieve vermindering van het risico op virus-introductie door het gebruik van windbreekgaas bij luchtinlaatopeningen van pluimveestallen.

Risicoanalyse mogelijkheden transmissie vogelgriep virus door de lucht

Er zijn sterke aanwijzingen dat in de periode 2014-2018 migrerende wilde vogels hoog pathogeen aviaire influenza virus (HPAIV) naar Nederland hebben gebracht en de omgeving rond pluimveestallen mogelijk hebben gecontamineerd. Tijdens de uitbraken met HPAI subtype H5N8 virus in 2016 en 2017-2018 hebben enkele pluimveehouders aangegeven dat verhoogde mortaliteit begonnen zou zijn bij — of in de buurt van — de luchtinlaat van de pluimveestal.

Met de hypothese over het mogelijk binnenkomen van het aviaire influenza virus (AIV) via luchtinlaatopeningen van een stal in het achterhoofd, bedacht pluimveehouder Hazenberg uit Abbega, de eigenaar van een legbedrijf dat in 2016 besmet raakte door HPAI subtype H5N8 virus, een dubbel windbreekgaas dat geplaatst werd voor de luchtinlaatopeningen van de stallen om het risico op de introductie van HPAIV daarmee mogelijk te verkleinen. Virusdeeltjes zijn zo klein dat windbreekgaas deze niet tegen kunnen houden, maar virusdeeltjes die in mest(stof) zitten of eraan gebonden zijn zouden wel (deels) tegengehouden kunnen worden door het windbreekgaas. Veren die mogelijk los zouden komen van karkassen van dode HPAIV-besmette wilde vogels, aanwezig in de omgeving van pluimveestallen, zouden ook via de lucht bij een luchtinlaat van een pluimveestal kunnen arriveren en daar dan tegen kunnen worden gehouden door windbreekgaas, maar dat kan overigens ook door veel minder fijnmazig gaas.

In deze onderzoekslijn is daarom een semi-kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd naar de mogelijkheden van transmissie van aviaire influenza virus door de lucht van wilde watervogels naar commercieel gehouden pluimvee - met een focus op transmissie vanuit HPAIV-gecontamineerde uitwerpselen van wilde watervogels via de lucht of vanuit een aerosol geproduceerd door uitademen of proesten van HPAIV-besmette wilde watervogels. Er is gekozen voor deze focus vanwege de mogelijke beperking van het risico van deze transmissieroutes via de toepassing van windbreekgaas.

De resultaten van het onderzoek laten zien dat het risico op het overdragen van HPAIV van besmette wilde vogels naar commercieel pluimvee via de lucht verwaarloosbaar klein is. Specifiek is dit onderzocht vanuit vervliegbare wilde watervogelmest in de omgeving van de pluimveestal in de vogelgriep risicoperiode (oktober-maart). Maar ook vanuit een aerosol geproduceerd, door uitademen of proesten van vogelgriep-besmette wilde watervogels die via de luchtinlaat in de pluimveestal zou kunnen komen. Daarnaast wordt aanbevolen om uit voorzorg karkassen van dode, met hoog-pathogene vogelgriep-besmette wilde (water)vogels zo spoedig mogelijk na sterfte uit de natuurlijke omgeving op te ruimen. Zij zouden de bron kunnen zijn van losse veren die vrij komen als aaseters aan de karkassen eten. Veren van hoog-pathogene vogelgriep-besmette dode wilde vogels bevatten namelijk vogelgriepvirus, dat lang kan overleven in de veren.

Download het volledige, uitgebreide rapport (83 pp.) met de onderzoeksresultaten.

Mocht u nadere informatie willen hebben, neem contact op met Armin Elbers (e-mail: armin.elbers@wur.nl).